Mensen

Je kan hier doorklikken naar artikelen over Loo-familieleden.
Deze verzameling groeit in de loop van de tijd.

  1. Frans van den Loe, Landcommandeur.
  2. Hendrik Jan van Loe (1753-1832), een ijverig briefschrijver en publicist.

Frans van den Loe, Landcommandeur.

Frans van de Loe zou in 1571 de 30ste landcommandeur worden van de nog steeds bestaande Ridderlijke Duitsche Orde, balije van Utrecht.* Bijzonder is dat er van Frans een portret in vol ridderornaat als landcommandeur bewaard is gebleven, zoals bovenstaande afbeelding laat zien. In hoeverre dit een gelijkend portret is, is niet zeker. Volgens recent kunsthistorisch onderzoek gaf namelijk zijn opvolger, Jacob Taets van Amerongen, opdracht om in één keer een portretserie van alle landcommandeurs te maken.** Tot die serie behoorde als laatste ook het portret van Frans van den Loe. De meeste portretten zijn dus fantasieportretten, maar wellicht vertoont het portret van Frans toch enige gelijkenis, omdat hij toen nog leefde. Volgens het opschrift op het portret zou Frans in 1592 zijn overleden. Omstreeks 1960 heeft Robert E.J. van de Loe (1924-2014) door Clemens baron van Lamsweerde (1897-1972) een kopie laten schilderen, die door Robert nog voor zijn overlijden is geschonken en persoonlijk overhandigd aan Degenhardt baron de Loë te Mheer.

Frans van den Loe zou maar enkele jaren landcommandeur zijn en al in 1579 worden opgevolgd door Jacob Taets van Amerongen. De in de ogen van de Duitsche Orde losse levenswandel van Frans zal de oorzaak zijn van zijn korte landcommandeurschap. Het in verschillende archieven bewaard gebleven archiefmateriaal over Frans van den Loe geeft zeker stof voor een monografie over deze persoon op het breukvlak van katholieke traditie en beginnende reformatie.***

Verantwoording:
*[De oorkonde van zijn benoeming tot landcommandeur is in het archief van de Duitsche Orde Balije Utrecht bewaard gebleven. Zie P. van Hinsbergen: Inventaris van het archief van de Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht, 1982, nr. 281; zie ook: Leo van de Loo: Frans van der Loe, ridder vander duutscher Orde. In: Loo-Blätter, Jhrg. 4, Nr. 9, Sept. 1937, 48-49.] **[Meuwissen, D.: Faithful to tradition. The function of the portrait series of the Landcommanders of the Teutonic Order, Utrecht Bailiwic. In: J.A. Mol e.a. (red.) The Military Orders and the Reformation. Choices, State Building, and the Weight of Tradition. Hilversum 2006, 237-268.] ***[Archiefmateriaal over Frans van den Loe bevindt zich onder meer in: het archief van de Duitsche Orde te Utrecht, het centrale archief van de Duitse Orde te Wenen, bij de Hoge Raad van Adel in Den Haag, in het huisarchief Kernhem van de familie Van Arnhem nu in het Gelders Archief en in het archief van kasteel Wissen te Weeze.]

Hendrik Jan van Loe (1753-1832), een ijverig briefschrijver en publicist.

Hendrik Jan van Loe is 16 juni 1753 geboren te Zutphen, woonde afwisselend in Brummen, Warnsveld en Doesburg.

Hendrik Jan had de ambitie burgemeester van Zutphen te worden. Zijn sollicitatie liep echter op niets uit. Hij voelde zich gepasseerd en schreef daarom een vlammend pamflet tegen zijn concurrent, de baron Van Heeckeren van Suideras. Dit pamflet heeft Van Loe laten drukken in 1790. Eén exemplaar hiervan heeft de Stichting Loo-Archief in 2013 via een antiquariaat kunnen verwerven. Het is een puntgaaf exemplaar, alsof het gisteren is gedrukt. Het is één doorlopend verwijt aan het adres van zijn tegenstander, maar het geeft ook een aardige inkijk in het karakter van Hendrik Jan.  Hieronder een fragment ter illustratie van dit laatste:

“Den krijgsdienst verlaatende, waarin ik op eene ongeoorloofde wijze mijnen tijd verkwist had, heb ik mij altijd met zulke zaaken onledig gehouden, die naar mijnen smaak waren; en daarin alleen heb ik mijn denkvermogen zoeken uittebreiden. Ik hield mij gaarne bezig met over mij zelven te denken; ik maakte mij deze overdenkingen zowel ten nutte, dat ik daardoor mijzelve beter leerde kennen. Een vijand van alle partijschap zijnde, zowel volgens mijnen smaak als volgens mijn karacter, gevoelde ik mij in den afkeer, dien ik ‘er van had, gesterkt, hebbende de waarheidsliefde tot eenen grondregel aangenoomen; eenen grondregel, waaraan ik hoop tot aan geene zijde van het graf getrouw te blijven.” 

Zijn intellectuele instelling blijkt ook uit de vele brieven die hij schreef. Er zijn onder meer in het Koninklijk Huisarchief ruim 200 brieven van hem bewaard gebleven. Ook in het Loo-Archief bevinden zich delen van zijn correspondentie, namelijk een aantal brieven aan hem, die Joost van der Loo in de jaren ’40 van de vorige eeuw via een veiling voor het Loo-Archief kon verwerven. Hierin zitten onder meer handgeschreven brieven van de latere koning Willem I van Oranje, van zijn moeder Wilhelmina van Pruisen en zelfs van Frederik de Grote, voorzien van hun zegels en handtekeningen. Van Hendrik Jan zijn trouwens meer pamfletten bewaard gebleven. Hoewel een bestuurlijke loopbaan voor hem niet was weggelegd, zal het hem ongetwijfeld goed hebben gedaan dat hij hier en daar toch wel enige erkenning kreeg. Zo verscheen in 1818 in een boek een groot lofdicht op onze Hendrik Jan: “De schoonste taal. Aan den Baron van Loë”. Al in zijn artikel in de Loo-Kroniek 1946 citeerde Joost van der Loo enkele regels van dit gedicht, maar kon toen nog niet vermelden wie de auteur hiervan was. Het gedicht blijkt van Mr. Maurits Cornelis van Hall (1768-1858), uit Amsterdam. De eerste strofe van de lofzang, opgedragen aan de familie van de Loo in het algemeen en Hendrik Jan in het bijzonder, vanwege zijn steun aan de Oranjes tijdens de Franse bezetting (1795-1813), die tijdens de bezetting (deels) in Engeland verbleven, bevat in totaal tien strofes en 92 regels. De eerste luidt:

   Er is een taal van Loe! Die men thans schaars mag horen;

   Die in geen woordenpraal, nog wuften klank zich uit;

   Die nooit verouden zal, schoon reeds met de aard geboren,

   Maar die, hoe schoon ze ook zij, niet allen lieflijk luid.

   Niet elk verstaat haar zin, hoe klaar die ook moog wezen,

   En zelfs, die haar verstaat, verdraait nog vaak dien zin.

   De wijze en goede alleen wil haar verstaanbaar leezen,

                                                                        en vind, waar hij haar hoort, er altijd schoonheen in!

Hoewel hij vooral op Nederland was georiënteerd, onderhield hij zijn leven lang banden met Duitsland. Dat blijkt uit zijn correspondentie met het Duitse koningshuis v. Preussen en uit zijn benoeming in 1800 tot kamerheer van koning Friedrich Wilhelm von Preussen. Hendrik Jan overleed kort na zijn 79ste verjaardag op 25 juni 1832 te Doesburg. Hij was ongehuwd gebleven en liet geen kinderen na. Met hem stierf de Marler Loe-tak uit. De Wissener Loe-tak, die afstamt van Henricks jongere broer Wessel van den Loe gehuwd met Elske van Averhuis, bloeit echter als nooit tevoren!

De hele lofzang:

De Schoonste Taal. Aan Den Baron Van LOË.

Er is een taal, Van Loe! die zeldzaam zich doet hooren,

En zich in woordenpraal noch ijdle klanken uit;

Die nooit verouden zal, schoon reeds met de aard geboren;

Maar die, hoe schoon ze ook zij, niet allen lieflijk luidt.

Niet elk verstaat haar’ zin, hoe klaar die ook moog’ wezen;

Zelfs hij, die haar verstaat, verdraait nog soms dien zin;

De vriend der deugd alleen wil haar verstaanbaar lezen,

Gevoelt en kent haar kracht, en vindt er schoonheid in.

Hoe vraagt gij: welk een taal mijn zangstem kan bedoelen,

Gij, die haar rijkdom kent, haar zuiver spreekt en schoon;

Die reeds haar wellust smaakt in ’t rein gestemd gevoelen,

Al klinkt zij slechts van verre, en op een’ halven toon?

Nu treedt gij in de hut, om naar die taal te luistren,

Dan in het praalgebouw, waar men haar klanken hoort:

De boozen schuwt ge alleen, die haren zin verduistren;

En hem, wiens ijskoud hart die godspraak niet bekoort.

Ja! wie haar immer sprak, ’t zij veldeling of koning,

Die tot haar’ wortel dringt, en heel haar’ zin bevroedt;

Gij eert om hem den troon, maar ook de schaamle woning,

En baadt u in den glans, die beiden schittren doet.

Wel u, uit Celtisch bloed, uw’ stam ter eer, gesproten!

Gij kent de taal van ’t hart: u heilig ik mijn lied!

‘k Zie, ver beneden u, een reeks van tijdgenooten;

En de eeuw, waarin gij leeft…. o zij verstaat u niet!

Maar hebt ge een rust ter doel, waarnaar zoo velen hijgen,

Verlaat dan ijlings ’t pad, dat niets dan distels teelt;

Leer u vermommen, leer te volgen, en — te zwijgen,

Of spreek de taal alleen die lager zinnen streelt.

Volg de inspraak van uw hart, maar poog dit te verbloemen;

En stel vooral uw deugd toch nooit in helder licht;

Men zal, één oogenblik, haar groot, voortreflijk noemen,

Maar wangunst knarsetandt, en zwakke erkentnis zwicht.

Een lage huichelaar, te snood, om u te volgen,

Wint ligt, door lastertaal, den volkshoop, dien hij ment;

Die, door hem opgeruid, en, op zijn’ wenk verbolgen,

Vloekt straks, in blinde drift, het schoon, dat hij niet kent:

“Nu is de reinste daad uit vuig belang ontsproten;

Dan jaagt men slechts naar roem, als men door weldaân spreekt;

Nu bedelt men om dank bij eeuw- of tijdgenooten;

Dan oogst men zelf het graan, ’t geen andren scheen gekweekt.”

Zoo stemt en nijd en wrok den toon van kleine zielen,

En de eerzuil wordt vergruisd, die eens elks eerbied was:

o! De aarde, die men vaak voor valsche goôn zag knielen,

Kroont al haar helden niet, ja vloekt soms nog hunne asch!

Gij twijfelt?… Sla dan ’t oog op vroege en later dagen,

Op elken held der deugd, die zich der menschheid wijdt;

Hem volgt en op den troon, en op den zegewagen,

Tot zelfs voor ’t outer Gods, de laster en de nijd.

Vergeefs blonk Ruiters hoofd met vleklooze eerlaurieren,

Door godsvrucht, trouw en moed, vereenigd, zaamgebragt;

Die God des oceaans, dat schild der Batavieren,

Zag eens zijn trouw miskend, zijn blanke deugd verdacht.

Zoo was en is nog ’t lot van wijzen en van helden!

Vernuft en deugd werd nooit hier naar waarde geschat:

En wat is ’t loon van hem, (zou ‘k u zijn naam nog melden!)

Die zwoer op Ruiters graf en nooit dien eed vergat?

Hij spreekt ook in een taal, die met geen woorden schittert,

Maar, aan zijn hart ontvloeid, zich slechts door weldaân uit,

En toch! Gij kent hen ook, die zijne deugd verbittert;

Voor wie die reine taal, en schor en haatlijk luidt.

Hoe, zou der dwazen trots hem zijnen roem vergeven;

Knaagde altijd niet hun wrok aan ’t goed door hem verspreid?

O, endde niet hun magt met hun verachtlijk leven,

Zij floten voor zijn’ naam het koor der eeuwigheid!

Een dankbre wijze, als gij, slaat op zijn grootheid de oogen;

Hij zelf verheft zich fier, gelijk de vorst van ’t woud,

Die, breedgetakt, zijn kruin vast opheft naar den hoogen,

En met zijn loof, nog dekt ’t hem nijdig kreupelhout.

Hebt gij dien heldengeest, blijf dan wat gij woudt wezen;

Veredel, als uw vriend, het bloed, waar gij uit sproot!

Dat andren ’s dwazen wrok en ’s werelds oordeel vreezen!

Blijf, door uw hart en geest, zelfstandig, vrij en groot!

Ziet ge u dan in geene eeuw, die u verstaat, geboren;

Blijft haar uw schoonste toon nog dikwerf wangeluid:

Ga voort, spreek stout uw taal, al wil men haar niet hooren,

En stort door haar, alom, geheel uw wezen uit!

Spreek ze onder ’t rietendak; spreek ze in de marmren woning:

Elk, wie haar zin verstaat, en volgt, is uwer waard;

Al wie haar zuiver spreekt, een landman of een koning,

Die staat aan uwe zij, in d’eigen rang geschaard.

Verhef u op dien rang, u door uw hart gegeven!

Hij opent, voor den held der deugd, haar heiligdom;

Langs ’t ongebaande spoor, daar rustig heen te streven,

Is ’t onbedrieglijk merk van echten adeldom.

O! de adel van het bloed worde soms veracht vergeten;

En waarheid straalt altijd niet af van trotsch arduin;

Eén oogenblik van drift breekt de overoude keten,

En ’t stamhuis, nooit bevlekt, spreekt uit bezoedeld puin!

Maar hij, die ‘s werelds lof en oordeel kan versmaden,

Op schild nog wapen trotsch, of wat ooit toeval gaf,

Al kent zijne eeuw hem niet, een laatre hoort zijn daden,

Verstaat al wat hij sprak, en kranst zijn heilig graf!

Maurits van Hall (1768-1858)