Negen eeuwen familie van de(r) Loo

De familie Van de(r) Loo die zich hier presenteert, behoort tot een Gelders-Kleefs geslacht. Niet alle naamdragers Van de(r) Loo zijn familie van elkaar. Zo is er een Brabantse familie Van de Loo met een heel andere oorsprong. Stamouders van het hier gepresenteerde geslacht zijn Bruen van den Loe (ca. 1445-ca. 1509) en Itgen van Groesbeeck (ca. 1450-ca. 1519). Zij woonden in Weeze (niet ver van Kevelaer) en hadden een groot gezin. Bruen was een vermogend man. Alleen zijn bezittingen aan land besloegen al ongeveer 200 hectaren. Tevens was hij “Richter” in Weeze, dat wil zeggen de voorzitter van het lokale gericht dat oordeelde bij geschillen. Zowel Bruen als Itgen hebben een bijzondere afkomst, maar daarover later. Eerst aandacht voor hun nakomelingen. Zij kregen namelijk een groot nageslacht, waarvan hier in grote lijnen de wordingsgeschiedenis.

Wortels in Weeze en Asperden

De Van de(r) Loo’s zijn van origine een typische grensfamilie. Hun thuisland was de streek aan weerszijden van de grens tussen Nederland en Duitsland ter hoogte van Kleef. Daar hadden zij hun bezittingen, eerst in Weeze, dankzij Bruen en Itgen, en later in Asperden. In de 15 en 16e eeuw zorgden een reeks landgoederen en hoeven, zoals Abroeck, Overelve, Wickeren, Kleynvordt, Kroesenhof enz., voor hun economische basis. Verschillende Loo’s vervulden er de functie van “Richter” en beschikten daarom over een eigen zegel. Oorlogen, economische neergang en erfdelingen maakten het noodzakelijk al deze bezittingen te verkopen. Begin 17de eeuw werd voor onze familie het hoofdstuk in Weeze min of meer gesloten. Maar er was een ondernemende Loo die een nieuw hoofdstuk startte: eind 16e eeuw trok Hendrick van den Loe naar Asperden, huwde de dochter van de molenmeester aldaar en zag kans het molenbedrijf over te nemen en tot bloei te brengen.

Generaties lang zouden Van de Loo’s erfpachter zijn van de Aspermolen, gelegen aan de schilderachtige Niers, die uitmondt in de Maas bij Gennep. Tot op de dag van vandaag is de Aspermolen nog steeds familiebezit, in een ononderbroken familielijn sinds 1595. In de lokale gemeenschap van Asperden vervulden zij in de 17 en 18de eeuw een rol van betekenis. Zij waren regelmatig schepen, kerkmeester en armenmeester. In de parochiekerk hadden zij een eigen bank.

Takken in Hassum en Kessel

Intussen was de familie uitgezwermd naar andere plaatsen in de buurt: onder meer Hassum en Kessel. Van daaruit ging het verder, deels westwaarts, bijvoorbeeld naar Dordrecht, waar een Van der Loo in de 18de eeuw molenaar werd en stamvader van een nog steeds bloeiend nageslacht. Door het huwelijk (ca. 1670) van Peter van de Loe met Maria van Schevick, erfdochter van de Schaerhof te Kessel (een buurdorp van Asperden), ontstond ook hier een familietak, met een talrijk nageslacht, onder andere in Ottersum en van daaruit zelfs in de Verenigde Staten.

De Niersmolen te Asperden en Huize Roepaen te Ottersum

De Franse tijd bracht grote veranderingen. Napoleon onteigende alle kloosterlijk bezit en gebruikte de opbrengst om zijn oorlogen te financieren. Op deze manier kwam ook de Aspermolen, die behoorde tot de vele bezittingen van het nabij gelegen vrouwenklooster Grafenthal, op de veiling. Gelukkig zag Engelbert van de Loo (1762-1830), de toenmalige erfpachter, kans de molen te kopen en zo voor de familie te behouden. Na zijn kinderloos overlijden vererfden molen en molenbedrijf op zijn neef Wilhelm van de Loo (1805-1883), die dit voortzette en daarnaast de rol vervulde van burgemeester. Hij en zijn grote gezin bewoonden de kapitale villa Niersheim, naast de Aspermolen gelegen. Van hem en zijn vrouw zijn nog levensgrote portretten bewaard gebleven. Wilhelms vader (jongere broer van Engelbert) was Gerardus van de Loo (1775-1858). Hij trok naar Ottersum, waar hij huwde met Maria van den Berg, erfdochter van de hofstede Roepaen.

                                                                                    

Gerardus ontwikkelde zich tot grootgrondbezitter aldaar. Van hem bestaat nog een monumentaal portret. Even monumentaal is zijn graf, dat nog altijd te zien is op het kerkhof te Ottersum. Deze in Ottersum gewortelde Loo-tak dient men te onderscheiden van de tak die via de Schaerhof te Kessel in Ottersum en omstreken terecht kwam en waarvan nog steeds familieleden in die omgeving wonen.

Steenfabrikanten in Gelderland en ondernemers in Venlo en Maasbree

Een andere broer van Engelbert was Johann Heinrich van de Loo (1769-1838). Vanuit Asperden trok hij naar Wetten, waar hij van kasteel Wissen de molen pachtte. Het molenbedrijf bracht hem grote welstand. Daarvan getuigt onder meer het monumentale huis dat hij in 1815 liet bouwen tegenover de molen, de nog steeds bestaande Neumühlenhof. Ook van hem en zijn echtgenote zijn nog portretten in de familie. Hij en zijn vrouw hebben eveneens een talrijk nageslacht. Hun oudste zoon, Frans van de Loo (1807-1875) werd door zijn huwelijk met Dora van Heukelum steenfabrikant. Hierdoor zouden enkele generaties lang Van de Loo’s steenfabrieken langs de IJssel, Waal en Rijn gaan exploiteren. Zij woonden in Bemmel, Dieren en Brummen, in villa’s met namen als Villa Welgelegen, Villa Dora, Villa Beegram en Terre Neuve. Inmiddels is dit allemaal verleden tijd. Een jongere broer van Frans was Josef van de Loo (1813-1866). Hij trok naar Venlo, trouwde aldaar en werd de grondlegger van de firma Jos van de Loo, een bloeiende ijzerhandel.

Weer een andere broer, Hubert van de Loo (1821-1861) huwde een dame uit Maasbree, met veel grondbezit en ander onroerend goed aldaar. Zij bouwden een nog altijd bestaand herenhuis tegenover de kerk en zouden eveneens nageslacht krijgen, dat in de vrouwelijke lijn nog steeds bloeit.

Medici in Koblenz

Er was nog een vierde broer in het rijtje van Engelbert, Johann Heinrich en Gerardus: Carolus Josephus van de Loo (1777-1847). Deze huwde met een verre nicht uit Uedem, Joanna Wilhelmina van de Loe. Ook hij ontwikkelde zich tot grootgrondbezitter en tot stamvader van een nog steeds in Duitsland bloeiende Loo-tak. Deze tak heeft tot op vandaag generaties lang medici voortgebracht, onder meer in Koblenz.

De tak ‘Jan uyt Cleef’

Met al die takken en soms onvolledige en verdwenen bronnen is er ook een tak waarvan de definitieve aansluiting aan de Gelders-Kleefse familie Van de(r) Loo nog niet is gevonden. Er is wel de nodige ‘circumstantial evidence’ dat deze tak tot onze familie behoort. Van deze tak is Jan van de Loo ‘uyt Cleef’ de stamvader, geboren ca. 1700 en overleden te Millingen in 1779. Via zijn zoon Petrus van der Loo te Kleef ontstonden er takken in Auburn New York, Den Haag en in Emmerik, die nog steeds bloeien, zowel onder de naam Van de Loo als Van der Loo, zowel in Nederland, Duitsland als de V.S.

Iets over de familienaam

De oplettende lezer zal verschillende varianten van de familienaam zijn tegengekomen: Van den Loe, Van de Loe, Van de Loo, Van der Loo. In oude akten komen nog meer varianten voor, zoals Van de Lohe, Van de Loh, Loë, enz. Dat is niet verwonderlijk, want familienamen lagen nog niet vast. Dat gebeurde pas bij de invoering van de burgerlijke stand in 1815. De schrijfwijze was eigenlijk secundair, dat wil zeggen minder belangrijk. Veel belangrijker was de uitspraak LOO. Die is altijd zo uitgesproken. Om die uitspraak vast te leggen begon de toenmalige pastoor van Asperden vanaf ongeveer 1810 alle dopelingen Van de Loe in het doopboek in te schrijven onder de naam Van de Loo. Ook oudere inschrijvingen veranderde hij. Door deze actie werd de familienaam Van de Loo, terwijl die in alle voorgaande eeuwen Van de(n) Loe was geweest. En hoe heette deze pastoor? Wel, Peter van de Loo (1766-1840), in de familie ook wel ‘appelen Piet’ genaamd, want in zijn pastorietuin kweekte hij als hobby appelrassen. Ook hij was een jongere broer van Engelbert en ook van hem was tot voor kort een fraai portret te zien op de pastorie van Asperden.

Toen dit pastoorsportret door een fatale brand verloren ging, heeft de Stichting Loo-Archief met steun van vele familieleden gezorgd voor een nieuw portret van hem. Dit hangt tegenwoordig als bruikleen van de familiestichting op het Collegium Augustinianum Gaesdonck te Goch, dat zijn voortbestaan mede aan deze pastoor Van de Loo te danken heeft.

De naam Loo betekent ‘open plek in het bos’ en komt voor in plaatsnamen als Hengelo, Almelo, Boekelo. Waren de voorouders van Bruen wellicht bosbewoners of houtvesters? Niets van dit alles. De oudste voorouders waren de trotse bewoners en eigenaars van Haus Loe te Marl, bij Recklinghausen. Hoe de verwantschap van Bruen met hen verloopt, vertelt de volgende paragraaf.

Voorouders van Bruen: de riddermatige Van den Loe’s

Stamvader Bruen had bijzondere ouders. Hij was namelijk de buitenechtelijke zoon van ridder Johan van den Loe (ca. 1405 – ca. 1476). Deze Johan was een vertrouweling van de hertog van Kleef. Hij voerde het bevel over de totale huishouding van de hertog en was vele jaren diens ambtelijke vertegenwoordiger (drost) in de Liemers. Johan had zijn ambtelijke residentie in die tijd in de burcht te Zevenaar, waarvan onlangs de fundamenten zijn teruggevonden. Met zijn gezin bewoonde hij het eveneens verdwenen kasteel Enghuizen te Zevenaar.

Zijn goede band met het hertogelijke huis wordt mede onderstreept doordat hij in 1450 met de hertog en andere hoge edelen een pelgrimsreis maakte naar Jeruzalem en daar tot ridder van het Heilig Graf werd geslagen. Bij gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon Wessel III met Elisabeth van Beerenbroeck heeft hij in 1461 kasteel Wissen gekocht, dat nog steeds bezit is van de familie Von Loë. Deze familie bloeit in Duitsland in een ‘freiherrliche’ en een ‘gräfliche’ lijn. Er is ook een Nederlandse tak, met de naam De Loë en met de titel van Baron. Ook de adellijke tak spreekt de familienaam Loë uit als LOO. Maar nu terug naar ridder Johan.

Relatie met Abroeck

Wie de moeder van Bruen was, weten we niet; maar er is wel een vermoeden, namelijk een meisje Van Abroeck, uit een eveneens riddermatige familie. Hoewel Bruen een onwettige zoon was kreeg hij wel de familienaam mee, trouwens ook het familiewapen (een kram) en ontving hij als leen het grootste bezit van Wissen, namelijk de hofstede Abroeck bij Weeze. Hoe belangrijk dit bezit was voor de familie wordt mede geïllustreerd door het gegeven dat in oude schriftelijke documenten familieleden regelmatig naar dit bezit werden genoemd, dus Jan of Seger van Abroeck in plaats van Loe. Het had niet veel gescheeld of deze naam had zich doorgezet en had deze familie Van Abroeck of Van den Loe van Abroeck geheten.

Wessel vamme Loe op Haus Loe

De grootvader van ridder Johan was Wessel vamme Loe, die in oude oorkonden voorkomt in de jaren 1359 – 1378. Deze Wessel is tot nu toe de oudst bekende voorvader en wordt daarom aangeduid als Wessel I. Wessel bewoonde de machtige en omgrachte burcht Loe te Marl. Zijn vrouw was Hadewych Stecke, uit een in oorsprong dynastisch (hoog adellijk) geslacht. Door de eeuwen heen zijn ar altijd contacten geweest tussen de Von Loë’s en de Van de(r) Loo’s. Een bijzondere blijk van deze verbondenheid was de bijeenkomst van beide families in Wissen in 2011 om te herdenken dat dit kasteel precies 550 jaar geleden in de Loë-familie is gekomen.

Stammen de Loe’s uit de Crampe’ s?

Mogelijk stammen de Loe’s uit de riddermatige familie Crampe. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat beide families hetzelfde wapen voerden: een kram. Het ligt voor de hand dat dit kramwapen afkomstig was van de familie Crampe.  Van Wessel vamme Loe (Wessel I) is bekend dat hij met een kram zegelde. Hoe de verwantschap tussen de Crampe’s en Loe’s precies verloopt, weten we nog niet. Er zijn wel vermoedens:  de grootvader van Wessel vamme Loe was waarschijnlijk Godeke Crampe, van wie wordt vermoed dat hij de tweede man was van Belia  van den Loe, erfgename van Haus Loe te Marl. In die tijd lagen familienamen nog niet vast en was het gebruikelijk dat een man zich ging noemen naar het bezit van zijn vrouw, zeker als het om een belangrijk bezit ging.

Stammoeder Itgen van Groesbeeck

Als echtgenote van Bruen van den Loe is zij de stammoeder van dit geslacht. Daarom ook enige aandacht voor haar. Itgen bracht heel wat mee toen zij met Bruen huwde: twee landgoederen in de omgeving van Weeze, namelijk Overelve en Kleynvordt. Zij had deze goederen geërfd van haar vader Seger van Groesbeeck. Deze Seger was een buitenechtelijke zoon van ridder Johan van Groesbeeck, heer van Heumen, Malden en Beek en in 1403 beleend met kasteel Kalbeck, gelegen aan de Niers tussen Goch en Weeze. Via haar grootvader Johan van Groesbeeck heeft Itgen een overgrootmoeder uit de familie Van der Straten en zelfs een betovergrootmoeder uit de familie Van Kleef. Itgen ’s afkomst is net zo bijzonder en opmerkelijk als die van Bruen. Misschien pasten zij daarom ook goed bij elkaar. In elk geval heeft dit echtpaar een stevig fundament gelegd voor een nog altijd bloeiend nageslacht.